bouwmeester en aengheboren slofficheijdt


'Jacob van Campen, Het klassieke ideaal in de Gouden Eeuw', te zien in het Paleis op de Dam, Amsterdam, t/m 3 september, dagelijks geopend van 12.30-17.00 uur. Onder dezelfde titel verscheen de monografie over Van Campen, 296 pag., Architectura & Natura Pers, ¿ 89,50; tot de laatste dag van de tentoonstelling geldt voor het boek een introductieprijs van ¿ 59,50 (verkrijgbaar op de expositie en in de boekhandels). Geen aparte catalogus.

Het gebouw was niet 'Hollands' genoeg, leek te veel op een imitatie van Italiaanse of Franse architectuur. Het deed, zo merkte Busken Huet misprijzend op, nogal denken “aan de teeken-portefeuilles van vaderlandsche bouwmeesters die geruimen tijd in Italië hadden vertoefd, aan de Arno of den Tiber, en het eigenaardig vonden om aan de boorden van het Y een palazzo-Farnese, een palazzo-Borghese, of een palazzo-Strozzi over te planten.”

In de zojuist verschenen monografie over Jacob van Campen, die een zomerexpositie over de schilder-architect in het Paleis op de Dam (waar anders!) begeleidt, rekenen de auteurs definitief af met tenminste één mythe rond zijn persoon. Dat de Haarlemse schilder Jacob van Campen geruime tijd in Italië vertoefde en vandaar in de noordelijke Nederlanden terugkeerde als architect, is onzin; mogelijk is hij in Italië geweest tijdens een Grand Tour - waarvoor overigens (nog) geen bewijzen bestaan -, maar architect is hij in ieder geval in Nederland geworden. De lang gekoesterde mythe over de Italiaanse metamorfose van Jacob van Campen die immers zoveel Palladio in zijn bouwwerken stopte, werd in het leven geroepen door Houbraken in zijn 'Groote Schouwburgh der Nederlantsche Konstschilders en Schilderessen' (1721), waarin hij waarschijnlijk de levens van Van Campen en de in Rome werkende, Utrechtse kunstenaar Jan van Santen (Giovanni Vasantio) verwarde.

Er is in de literatuur heel wat afgesold met Jacob van Campen. Ruim dertig jaar voordat Busken Huet zijn cultuurhistorie van Nederland schreef, stond het werk van de schilder-architect juist in hoog aanzien. Bij het tweede eeuwfeest ter gelegenheid van de eerste steenlegging van het nieuwe Amsterdamse stadhuis (op 28 oktober 1648), verschenen postume lofdichten aan het adres van Van Campen: 'De kunstvriend blijft uw kunst aanschouwen/ Hij staart Uw wereldwonder aan/ En voelt zijn borst van geestdrift slaan;/ Uw stout Genie wenscht hij in 't bouwen; Uw kunstgloed wekke, Uw voorbeeld leer'/ Geev' Neêrland een Van Campen weêr!' En de katholieke letterkundige en hoogleraar kunstgeschiedenis J.A. Alberdingk Thijm schreef onder het pseudoniem Pauwels Foreestier zelfs een 'historische roman' over Jacob van Campen, een verhaal dat in 1862 verscheen. Hierin mengde hij kwistig historische bronnen over leven en werk van de schilder-architect met pseudo-documenten, waaronder een aantal zogenaamde brieven van Van Campen aan Constantijn Huygens en Amalia van Solms, respectievelijk de secretaris en echtgenote van stadhouder Frederik Hendrik. Ook in deze geromantiseerde biografie kwam Van Campens zogenaamde verblijf in Rome aan de orde, compleet met bouwlustige kardinalen en een verliefde prinses. Deze novelle paste volgens de auteurs van de monografie over Van Campen geheel in het kader van het katholiek reveil waarvan Thijm een van de pioniers was. Jacob van Campen kwam uit een katholiek nest en hoewel hij zich het grootste deel van zijn leven buiten de kerk hield, schijnt hij aan het eind van zijn leven 'bekeerd' te zijn geweest tot de praktijk van het geloof van zijn voorouders. Thijm ging in zijn novelle uitvoerig in op deze 'bekering', waarmee hij de belangrijkste bouwmeester uit de Gouden Eeuw inlijfde voor de katholieke zaak. Niet voor niets wijdde de met Thijm bevriende, katholieke bouwmeester P.J.H Cuypers een tegeltableau aan Van Campen, dat temidden van andere de zijgevel van het Amsterdamse Rijksmuseum aan de Jan Luyckenstraat siert. Op het tableau is onder anderen Jacob van Campen afgebeeld, met op de achtergrond het door hem ontworpen stadhuis, dat midden vorige eeuw nog op de Dam prijkte als het grootste gebouw van Nederland.

Jacob van Campen (1596-1657) kwam voort uit een welgestelde koopmansfamilie, en waren zijn ouders niet katholiek geweest, dan had hij misschien een politieke carrière doorlopen. Een eervol alternatief bood in die welvarende dagen van de calvinistische Republiek een bestaan als kunstenaar. In zijn geboorteplaats Haarlem trad Jacob van Campen na het voltooien van een schildersopleiding op vrij jonge leeftijd toe tot het Sint-Lucasgilde (1614). De meester-schilder raakte echter in korte tijd door erfenissen in zo'n goeden doen, dat hij van het penseel niet hoefde te leven. Hij beoefende het schildersvak als gentleman-kunstenaar en ontwikkelde zich op autodidactische wijze tot architect. Maar of het nu ging om opdrachten voor het maken van een schilderij of wanddecoratie, of het ontwerpen van kerken, kerkorgels, huizen, toren of schouwburg, hij liet zich daarvoor flink betalen. Het leverde de noodzakelijke middelen op voor het onderhouden van het van zijn ouders geërfde landgoed Randenbroek bij Amersfoort. Deze boerenhoeve met omliggende percelen transformeerde hij tot een waar lusthof. Hij verzamelde er een kleine kring van kunstenaars om zich heen, onder wie de schilder Paulus Bor, en personeel ontbrak evenmin. In 1630 koos de ongetrouwde Jacob van Campen voor een permanent verblijf op zijn buitenplaats. De vermogende stedeling kon er zich van adel wanen.

In feite was het een illegale jachtpartij aldaar, die de gentleman-kunstenaar een paar jaar later in contact bracht met belangrijke figuren uit de Haagse hofkringen, zijn latere opdrachtgevers. Jagen was voorbehouden aan de adel, en omdat Van Campen tegen deze regel had gezondigd, dreigde een gerechtelijke veroordeling. Maar voor leden van de burgerlijke elite in de Republiek was daar doorgaans wel een mouw aan te passen. Een vriend schreef een brief aan Constantijn Huygens, met het verzoek om bemiddeling bij de stadhouder. Prins Frederik Hendrik kon immers vanwege zijn voorname positie aan Van Campen een jachtvergunning verlenen. In de brief werd het verzoek krachtig aangezet, door aan de secretaris gratis een werk van de hand van 'goed architect en goed schilder' Van Campen aan te bieden. Eind goed, al goed. Jacob van Campen mocht voortaan jagen en raakte aldus bevriend met Constantijn Huygens, die in 1935 en 1936 op Randenbroek kwam logeren. Omstreeks die tijd maakte Van Campen (ditmaal wél tegen betaling) een portret van Huygens en zijn echtgenote Suzanna van Baerle, dat opvalt door zijn ongebruikelijke compositie: Suzanna - door Huygens zijn 'Sterre' genoemd - kijkt de toeschouwer indringend aan. Van Campen adviseerde Huygens tevens bij de toepassing van de pilasterorden voor diens nieuwe huis dat aan Het Plein in Den Haag verrees, evenals het door Van Campen ontworpen Mauritshuis. Met de bouw van deze twee huizen werd de nieuwe classicistische architectuur in Den Haag geïntroduceerd. De vriendschappelijke relatie tussen Huygens en Van Campen was voor het leven, bijna twintig jaar lang werkten de letterkundige en de schilder-architect aan de paleizen van de Oranjes, met als hoogtepunt de decoratie van de Oranjezaal in het Huis ten Bosch.

Jacob van Campen moet als schilder en architect veel verschuldigd zijn geweest aan Huygens, wiens protégé hij was. Hoewel hij aan een in zijn tijd zeer gewaardeerd criterium voldeed - snel schilderen met brede toets, zonder onderschildering (alla prima) - was hij toch een middelmatig schilder. De anatomie van de door hem geschilderde lichamen is op onderdelen meestal gebrekkig en een kunsthistorica merkte enkele decennia geleden op onverbloemde wijze op, dat Van Campens vrouwenfiguren ogen hebben als 'krenten in een krentenbol'. Of het nu om zijn vroege werk (caravaggistisch) of latere werk (classicistisch) ging, kennelijk leed de schilder tevens aan horror vacui. Zijn ontwerptekeningen waren berucht om hun schetsmatigheid. Hij was meer een ideeënleveraar. Diverse schilders die aan de uitvoering van het decoratie-programma voor de Oranjezaal in het Huis ten Bosch meewerkten, klaagden over zijn onduidelijke schetsen. Zijn ontwerpen voor gebouwen werden uitgewerkt door professionele tekenaars. Nog meer klachten: zijn traagheid en onvermogen om zaken op tijd af te maken (in een brief 'aengheboren slofficheijdt' genoemd); en tenslotte: zijn drankzucht. Bij een afspraak met Amalia van Solms, toch niet de eerste de beste, liet hij het pontificaal afweten; Huygens schreef haar dat de bijna 55 jaar oude bouwmeester zich 'indisposé' voelde, 'peut estre de la bouteille'.

Alcohol en de 17de eeuw, de auteurs van de monografie over de schilder-architect konden er bij hun geschiedschrijving niet omheen: “Jacob van Campen werd op 23 september (1657) in de Sint-Joriskerk in Amersfoort begraven, waar zijn erfgenamen voor hem een graf kochten. Niet minder dan vijf priesters deden de dienst bij de uitvaart, terwijl zijn vriend pater Johannes van Alkemade de lijkrede hield. Na afloop van de begrafenis was er een ontvangst op Randenbroek, die echter minder prettig eindigde. Willem Reijersz, bijgenaamd 'Sonder Hemt', een van de gasten, sloeg in beschonken toestand Van Campens dienstmeisje Elsgen Jans in het gezicht en verwondde daarna een schoenlapper met een mes. Twee anderen raakten zo heftig met elkaar in gevecht dat zij door de omstanders moesten worden gescheiden. Een bijeenkomst van degenen die 'het lijck van de Heer Jacob van Campen ter aerden hadden gebracht', die de volgende dag ten huize van de wijnkoper Willem Marchand plaatsvond, liep eveneens uit de hand. Hij eindigde in een vechtpartij nadat een van de aanwezigen de eenentwintigjarigen Jacobus Bor, zoon van de schilder Paulus Bor, had beledigd.”

Aldus werd Jacob van Campens bestaan tamelijk onhoffelijk uitgeluid, maar gelukkig roemde zijn vriend Huygens, nog tijdens zijn leven, het Amsterdams stadhuis als 's Werelds Achtste Wonder, en niemand minder dan Vondel liet op de graftombe van de schilder-architect in de Sint-Joriskerk zetten: d'Aerts Bouheer, uyt de Stam/ Van Kampen rust hier onder,/ Die 't Raadhuys t'Amsterdam/ Gebout heeft, 't achtste wonder.

In de gedegen en verrassende monografie over Van Campen (zelfs zijn geboortejaar werd bijgesteld), geven de auteurs een helder overzicht van de mythen rond de schilder-architect, zijn leven en werken, en zijn samenwerking met andere kunstenaars. Tevens is een catalogus van zijn schilderijen en tekeningen opgenomen, en uiteraard komt het classicisme van Jacob van Campen uitgebreid aan de orde. Hij was immers (met hulp van Huygens) de grondlegger van het 'Hollands classicisme', de 17de eeuwse architectonische stroming die de traktaten van Vitruvius, Palladio en Scamozzi als uitgangspunt nam. De tentoonstelling in de galerijen rond de Burgerzaal in het Paleis op de Dam geeft aan de hand van schilderijen, gravures, tekeningen, documenten en maquettes een uitgebreid beeld van het werk van Van Campen als architect, decoratieschilder en schepper van zijn lusthof Randenbroek.

Twee tips tenslotte in verband met de gebrekkige wegwijzering op de expositie: In de aan de Burgerzaal grenzende Schepenzaal zijn vijf schilderijen van Van Campen te zien, waaronder het fraaie portret van Huygens en zijn 'Sterre', en het curieuze 'Diogenes zoekt een mens'. Voorts is het best vanaf de galerij tussen de Burgemeesterskamer en de Justitiekamer nog een speciaal schilderij van Van Campen te zien, dat hoog is opgehangen in de Vierschaar, waar eermaals in Amsterdam doodvonnissen werden uitgesproken. Het stelt toepasselijk het 'Laatste Oordeel' voor, met een op Jupiter gelijkende Christusfiguur. Van Campen had dit schilderij - waarschijnlijk zijn laatste - voor de Vierschaar in 'zijn' stadhuis bedoeld, maar het werd na zijn dood aan de stad Amersfoort overgedragen. Nu hangt het in verband met de tentoonstelling dan eindelijk op zijn geëigende plaats.

MICHIEL KOOLBERGEN– 8 juni 1995